Mosseloproer 1773
Tijden van welvaart werden afgewisseld met perioden van bittere armoede.
De mosselvangst in Bruinisse wordt gekenmerkt door ups en downs. Tijden van welvaart werden afgewisseld met perioden van bittere armoede.
De jaren twintig van de 18de eeuw waren een periode van achteruitgang. De concurrentie onder de Zeeuwse mosselvissers was moordend. De handel werd voornamelijk gedreven met België, maar de Belgische frank was sterk in waarde gedaald. Voor de mosselvissers van Bruinisse was dit een klap die ze niet te boven kwamen.
Veel van hen waren gedwongen ander werk te zoeken wat inhield dat zij hun eigen bedrijf en vrijheid op moesten geven. Dat hield in dat het aantal schepen dat vanuit Bruinisse op mosselvangst ging, sterk terug liep.
Om iedereen dezelfde kansen te geven besloten de Staten van Zeeland de mosselvissers ‘op beurt’ te laten varen. Dat betekende een klap in het gezicht van de Bruse mosselvissers.
Andere tijden
De mosselvisserij in die tijd is niet te vergelijken met die in de huidige tijd. De visserij was niet gereglementeerd. Van gepachte percelen had men nog nooit gehoord. Men viste met hoogaars op wilde mosselen die op banken groeiden en door alle vissers werden gezocht.
Vissers vormden een vrijgevochten volkje. Het water maakte de mens vrij en daardoor kon het er bij de mosselvissers in Bruinisse nogal eens wild toegaan.
De mosselvisserij in die tijd is niet te vergelijken met die in de huidige tijd. De visserij was niet gereglementeerd. Van gepachte percelen had men nog nooit gehoord. Men viste met hoogaars op wilde mosselen die op banken groeiden en door alle vissers werden gezocht.
Vissers vormden een vrijgevochten volkje. Het water maakte de mens vrij en daardoor kon het er bij de mosselvissers in Bruinisse nogal eens wild toegaan.
In 1771 werd de ordonnantie op de mosselnering ingevoerd. Deze was door de Staten van Zeeland, in overleg met de baljuw (politiecommissaris) Lodewijk van Suuren en de schepenen, in overleg met de Ambachtsvrouwe opgesteld. Deze laatste was in die periode Maria Stavenisse, weduwe van Jacob de Witte, die haar bij zijn overlijden zijn ambachtsheerlijkheid naliet. Zij hield verblijf op haar buitengoed aan de rand van Bruinisse, ter hoogte van Riekusweel.
Deze mensen vonden dat er een regeling nodig was omdat: ‘veel moeite, wanorde en nadeel door zowel eigen als vreemde schippers, waarvan sommigen meer dan veertien dagen moesten wachten eer zij aan de beurt waren een vracht te laden, werd ondervonden’. En dat was ook zo. Als de Bruse mosselvissers hun vracht aan land wilden brengen, hadden ze maling aan elke andere schipper en claimden hun recht op een plaats aan de kade. Ze waren immers van Bru!
‘Door welke ongeschiktheijt aan den eenen veel voordeel en den anderen groote schade wort toegebragt, waardoor te dugten is dat men de vreemde schippers door soo eene onbehoorlijke behandeling van deze onse plaats als verbannen sullen, ’t geen alsoo niet en behoort.’
De havenmeester, Johannes de Waal, moest een lijst opstellen van schippers die een vracht wilden laden of lossen om zodoende ieder op zijn beurt te laten varen. Iedere plaats op de lijst kostte een schipper twee stuivers. Contante betaling van gekochte mosselen was een plicht, het leveren van goede kwaliteit een voorwaarde. Burgers zouden bij overtreding van deze ordonnantie een boete moeten betalen van vijf pond. Het pond was de toenmalige munt die tot vervanging door de gulden ongeveer 1 gulden en een stuiver waard was.
Mensen van buiten Bruinisse moesten zelfs een boete van 10 pond betalen. Een fors bedrag.
De mosselvissers vatten de afkondiging van de ordonnantie op als een inbreuk op hun rechten en protesteerden hevig. Enige weken later, op 23 september, kwam er al een uiteenzetting van de ordonnantie tot stand. Een uiteenzetting is een tekst met als doel de lezer te informeren over een bepaald onderwerp. Een uiteenzetting wordt gebaseerd op feiten en is, in tegenstelling tot een betoog, objectief van aard. Een uiteenzetting laat dus niet zoals een beschouwing de lezer of luisteraar kennismaken met verschillende meningen. Er wordt alleen maar informatie gegeven en de mening van de opsteller komt niet aan bod. Er werden aparte lijsten opgesteld voor schippers van Bru en van schipper die afkomstig waren van andere plaatsen.
Een jaar later, op 10 augustus 1772, was een nieuwe uiteenzetting door de baljuw en de schepenen noodzakelijk. Opnieuw werden aan de eigen schippers concessies gedaan en sommige bepalingen werden verzacht of verder uitgelegd.
Toch was dit blijkbaar nog niet voldoende. Nadat de ordonnantie een jaar lang had gewerkt, barstte de ontevredenheid uit in een compleet oproer. Baljuw van Suuren en de schepenen zagen zich naar aanleiding daarvan genoodzaakt op zeven juni 1773 de gewraakte verordening en de nadere uiteenzetting ‘bij provisie in te trekken en te stellen buiten effect’. Maar daaraan was op zaterdag 5 juni heel wat vooraf gegaan.
De voortdurende klachten hadden van Suuren ertoe gebracht om mosselvisser Anthony de Koning naar ambachtsvrouwe Stavenisse te verwijzen. De baljuw had alleen de alleszins redelijke schipper de Koning toestemming te geven de gezamenlijke klachten over te brengen aan de ambachtsvrouwe. De Koning ging echter niet alleen. Hij nam zeker twintig medemosselaars met zich mee. Zij eisten op nogal dwingende toon de vernietiging van de ordonnantie omdat ‘sij benadeelt werden in hunne kostwinning’. Maria Stavenisse week geen duimbreed. Zij gaf te kennen dat de zaak in onderzoek was bij de Staten van Zeeland en dat zij de beslissing uit Middelburg af moest wachten.
Het proces van deze gebeurtenis vermeldde: “waarop sij stoutelijk repliceerden, als wij anders geen bescheijt krijgen, dan zullen wij met onse zaken maar voortgaan, waarop sij ook van daar sijn vertrokken”.
Dat gesprek vond plaats rond twee uur ’s middags. Een uur later schoolde de groep, die inmiddels al was aangegroeid tot ruim 30 mannen, samen voor het huis ‘De Cleene Mossel’ van de baljuw in de Oudestraat. Van Duuren maande de mensen tot kalmte. Maar de zichzelf tot aangestelde woordvoerder van de schippers jitgeroepen Bastiaan Ockerse, riep de baljuw op zich uit te spreken over de gehate mosselverordening. De baljuw ging daar niet op in. Hij antwoordde: “dat hij sulks op sijn tijd en ter plaatse daar dat behoorde soude doen”, waarop een stilte viel waarin gezwegen werd en twijfel toe sloeg.
Toen niemand wat zei, was het opnieuw Bastiaan Ockerse die het woord nam. Hij sprak allereerst tegen zijn collega vissers; “Nu jongens, wat seggen je nu?”, maar niemand gaf antwoord. “Je hebt immers alle, man voor man uw woort ertoe gegeven.” Omdat nog niemand een woord sprak, keerde Ockerse zich naar de baljuw en zei: “Dan sal ik het maar seggen, je moet die ordonnantie te niete doen en dat moet nu, vandaag en maar aanstonts geschieden.”
Nu het hoge woord er uit was, vatten de anderen ook moed en riepen om het hardst: “de ordonnantie moet uit de wereld!” De baljuw, staande in de deuropening wees op het feit dat de Staten van Zeeland de zaak in onderzoek hadden en dat hun uitspraak moest worden afgewacht. Maar bij de vissers was de vlam in de pan geslagen. Zij wilden van afwachten niets weten: “Wij wachten nu geen Staaten, Het moet aanstonts geschieden”.
De houding van de sterk aangroeiende menigte werd steeds dreigender. De vrouw van de baljuw werd zo bang dat ze haar man het huis introk en de deur sloot.
Toen de deur in het slot viel en de vissers de grendels hoorden schuiven, brak pas echt de hel los. De bel werd in stukken getrokken terwijl zes anderen aan kwamen dragen met een stuk mast dat voor huis van de timmerman lag. De mannen maakten zich op om de deur van het huis van de baljuw in te rammen. Zover kwam het echter niet. Iemand was zo slim de baljuw door het raam te waarschuwen op wat zou komen.
Van Suuren toonde zich ondanks alles toch een moedig mens. Opnieuw deed hij de deur open. Maar hoewel hij bezwoer dat hij hiertoe geen bevoegdheid had en dat hij was gehouden aan de Staten en de wet, maar ook daarvoor toch in ieder geval een vergadering van de schepenen bijeen moest roepen. Ook de ambachtsvrouwe moest hierin worden gekend.
De schippers, door het dolle heen, schreeuwden: “Met de ambachtsvrouwe hebben we niets van doen, de schepenen zullen we zelf wel gaan halen”. Ze voegden de daad bij het woord. Vier schepenen werden mee gesleurd naar de Oudestraat.
Het woedende volk werd uiteindelijkmet veel moeite gesust en verspreid toen hen werd beloofd dat de ordonnantie zou worden ingetrokken de maandag die daarop volgde en in een officiële vergadering zou worden bekrachtigd.
Maar op maandag liep het opnieuw uit de hand. De baljuw had besloten dat een delegatie van vier schippers in mochten spreken tijdens de vergadering en de beslissing konden horen. “Allemaal of niemand” was het antwoord, waarop van Suuren zwichtte om een nieuwe escalatie te voorkomen.
De vissers maakten vergaderen onmogelijk. Ze eisten vernietiging van de ordonnantie. Het besluit moest worden aangeplakt. Enkelen verlangden nog dat de ordonnantie publiekelijk in stukken zou worden gescheurd. Aan dat laatste werd geen gehoor gegeven.
Nadat het pleit was gewonnen vertrok iedereen met zijn eigen gevoelens naar huis.
De Staten van Zeeland waren woedend toen zij de beslissing te horen kregen. Besloten werd de commandant van het garnizoen dat gelegerd was in Zierikzee te gelasten bij nieuwe ongeregeldheden onmiddellijk een sergeant met manschappen naar Bruinisse te sturen. Men gaf de baljuw en schepenen het recht om, indien nodig, deze militaire bijstand aan te vragen.
De vroedschap kreeg het verwijt dat ze veel te snel voor de opstandelingen waren gezwicht.
In Bruinisse werd een waarschuwing aangeplakt waarin mosselaars en alle anderen nadrukkelijk werden gewaarschuwd en bevolen zich in de toekomst kalm te houden en de bevelen na te leven “sonder enigerhande manieren te complotteren”.
Het hielp. Er kwamen geen ongeregeldheden meer voor. Maar men was niet van plan de ordonnantie op de mosselnering nog na te leven. Zij die zich wel, uit angst, aan de ordonnantie wilden houden, werden door anderen bedreigd. De Baljuw en de schepenen moesten noodgedwongen aan de Staten doorgeven dat niemand zich nog aan de regels hield. De vroegere toestand waarbij iedereen naar believen kon laden en lossen en weer geholpen zou worden, was weer ingetreden.
In 1968 bestond Bruinisse 500 jaar. Ter ere daarvan werd een toneelstuk over het mosseloproer geschreven en opgevoerd. In 2018, bij het 550-jarig bestaan, werd deze oude tekst afgestoft, enigszins aangepast en opnieuw opgevoerd. Grote aantallen mensen waren hiervan getuige.
Bron: Bruinisse in de loop der eeuwen – S. A. Jumelet
Ockerse en de baljuw met de koppen tegen elkaar
De bedreigde schepenen tijdens de maandagvergadering
Maria Magdalena Stavenisse (1700-1783) was ambachtsvrouw van Bruinisse. Ze erfde de heerlijkheid in 1765 van haar echtgenoot Jacob de Witte van Elkerzee. Ze woonde in Zierikzee en had ee (2)
De ordonnantie waar het allemaal om ging
Havenmeester Johannes de Waal voorzag de problemen
Een hoogaar, het meest gebruikte visserschip in Zeeland