Stormramp 1911

Bruinisse 30 september 1911

Vrijdag 30 september leek aanvankelijk een dag zoals alle andere dagen. De vissersvloot van Bruinisse was huiswaarts gekeerd en de 150 schepen lagen rustig aan hun trossen te dobberen. Maar, zoals zo vaak, zonder waarschuwing sloeg het weer plots om.

Aan de stormpaal op de dijk werd het stormsein “Weest op uw hoede” gehesen.

De wind wakkerde aan tot windkracht 9 en men begon met het plaatsen van vloedplanken. Het water bleef stijgen en er werden zandzakken gevuld en tegen de vloedplanken geplaatst om ze op die manier te versterken. Uiteindelijk zakte het water en men ging er van uit dat het gevaar geweken was.

Echter, de storm hield aan en wakkerde aan tot orkaankracht. Langzaam begon de wind te draaien waardoor nu de havendam de volle laag kreeg. De dam was niet bestand tegen het gebeuk van de golven en brak door. Grote basaltblokken verdwenen als kiezelsteentjes in het kolkende water. Nagenoeg de hele dam die de haven en het dorp moest beschermen was verdwenen.

De hele vloot van 150 vissersschepen lag plotseling zonder bescherming tegen het wilde water. Rond 6 uur sloeg het eerste schip los al snel gevolgd door een vijftigtal andere. Er was in de duisternis niemand aanwezig om iets tegen deze ramp te ondernemen. Eigenlijk was dat niet verkeerd want anders waren er waarschijnlijk doden gevallen. Immers, niemand zou zijn bezit overlaten aan weer en wind zonder een poging te ondernemen zijn kapitaal te redden.

De schepen bonkten op elkaar en het ene na het andere dreef de haven uit. Machteloos moest men toekijken hoe de belangrijkste bron van inkomsten voor Bruinisse ten onder ging aan het natuurgeweld.

Er kwamen berichten binnen dat ook andere dijken het zouden begeven. Met zandzakken werden versterkingen aangebracht. Hoewel het intussen eb was, was nog steeds niet duidelijk hoe groot de omvang van de beschadigingen aan de zeewering was. Men vreesde dat, bij de opkomende vloed, het hele dorp onder water zou komen te staan. Alle mannen en jongens werden opgeroepen om de dijken te versterken. Met meer dan 700 man vulden zij zandzakken en brachten die naar de zwakke plekken in de dijk. Weggespoelde plekken werden bedekt met zeilen en verzwaard met zandzakken. Het noodweer hield de hele nacht aan, maar de dijk bleef behouden.

De hele daaropvolgende zondag werd doorgewerkt aan de dijk en nu pas was men is staat de schade op te nemen. Slechts 9 van de 150 schepen waren vast blijven liggen in de haven. De anderen lagen kapot geslagen tegen de kade, langs de dijk van de Stoofpolder en tegen de dijk van de Anna Jacobapolder.
Geen van de schepen was verzekerd, dat was te duur. Ook de oester- en mosselpercelen waren door de storm zwaar beschadigd. Ondanks dat men verwachtte dat het een goed seizoen zou worden, waren alle inkomsten in één klap verdwenen.
Een nieuw schip laten bouwen kostte al gauw 3.000 gulden. Maar welke schipper had dat geld?

De tramboot “Minister Lely” was niet aan de ramp ontsnapt. Het schip kwam op de aanlegsteiger bij Zijpe te liggen. Hierdoor waren alle verbindingen met de rest van de wereld verbroken. Het duurde tot maandag voor de rest van Nederland op de hoogte gebracht kon worden van het onheil.

Koningin Wilhelmina kwam naar Bruinisse zodra zij in kennis was gesteld van de toestand van het dorp. Om elf uur in de ochtend arriveerde zij, met in haar gevolg een stoet van notabelen, waaronder de commissaris van de koningin Dijckmeester, Jhr. Van Geen, Freule Stoet van Marxvelt en graaf Schimmelpenninck.

De koningin sprak met de bevolking en nam de schade aan de dijken en de schepen op. Zij schonk 6.000 gulden als eerste gift voor een op te zetten noodfonds.
Uit het hele land kwamen bijdragen nadat de pers de nodige aandacht besteedde aan de ramp.

Bruinisse verloor slechts één inwoner; schipper Bouwens verdronk in het Volkerak na overboord te zijn geslagen.
Dank zij de giften en het noodfonds was Bruinisse in staat de eerste schade te herstellen, maar het duurde nog jaren voor alles weer functioneerde zoals voor 30 september 1911.